klik op de witte balken om een nieuw blad te openen

Past Perfect (voltooid verleden tijd)

 

De past perfect is altijd :

HAD+ voltooid deelwoord

He had walked (regelmatig ww-ed)

It had eaten (onregelmatig 3e rijtje)

We had gone

They had written

Vormen

 

I had walked

He,she,it had walked

You had walked

We had walked

They had walked

You had walked

Gebruik

 

The past perfect is een verleden tijd !!! 

De past perfect heeft dus ALTIJD te maken met iets dat afgelopen is

Er zijn 2 belangrijke situaties waarbij je een past perfect gebruikt

 

Situatie 1

 

Als iets op een bepaald moment in het verleden nog bezig was

My uncle had been ill for three weeks when I phoned him .(past perfect = hij was toen nog ziek)

We had lived here for 5 years when the war started (past perfect = we woonden er 5 jaar toen de oorlog begon)

I didn't know who she was. I had never seen her before. (= voor die tijd)

hetzelfde als de present perfect maar dan uitgaande van een punt in het verleden

Situatie 2

 

Met een past perfect geef je aan welke gebeurtenis eerst plaatsvond

When Sarah arrived at the party, Paul had already gone home. (hij was al eerder vertrokken)

When we got home last night, we found that somebody had broken into the flat.

 

Past Perfect Continuous

 

Er is ook een continuous vorm van de past perfect

 HAD + BEEN + -ING

He had been writing

I had been painting

Past Perfect Continuous - Gebruik

 

Je gebruikt de past perfect continuous om een activiteit aan

te geven die gebeurde voor een bepaald punt in het verleden

We had been playing for about half an hour when it started to rain very heavily.

She was tired because she had been working very hard.

Ken gave up smoking two years ago. He'd been smoking for 30 years.